Al tientallen jaren is het voer voor discussie in de politiek, maar dit keer zou het zomaar eens kunnen lukken: de invoering van een correctief bindend referendum. In de Eerste Kamer lijkt het initiatiefswetsvoorstel vandaag op een ruime meerderheid te kunnen rekenen. Toch is het daarmee nog geen beklonken zaak.
Een correctief bindend referendum houdt in dat kiezers wetten die al zijn aangenomen alsnog kunnen verwerpen. Omdat het om een grondwetswijziging gaat, moet een tweederde meerderheid in beide Kamers vóór stemmen. En na de verkiezingen moet het wetsvoorstel nog een keer door de Eerste en Tweede Kamer.
Begin dit jaar diende SP-kamerlid Renske Leijten een voorstel in voor het invoeren van een bindend correctief referendum. Leijten noemde het destijds een versterking van de democratie omdat “een groeiende groep mensen zich niet vertegenwoordigd voelt door de politiek en beleidsmakers”. De Tweede Kamer stemde in februari in. Vandaag werd het wetsvoorstel behandeld in de Eerste Kamer en ook daar lijkt een ruime meerderheid voor te zullen stemmen.
Paul Bovend’eert, hoogleraar staatsrecht aan de Radboud Universiteit, zegt dat een referendum “een mooie aanvulling kan zijn op de vertegenwoordigende democratie die wij in ons land hebben.”
Ook Bovend’eert denkt dat een referendum kan bijdragen aan het vertrouwensherstel in de politiek. “Door de burger meer te betrekken bij de overheid en de politiek, krijg je meer vertrouwen. Je kunt kiezers in ieder geval de gelegenheid bieden om wetsvoorstellen, die ze in meerderheid helemaal niet zien zitten, tegen te houden.”
Nacht van Wiegel
In 1999 kwam de invoering van een correctief referendum heel dichtbij, maar sneuvelde het vanwege de onverwachte tegenstem in de Eerste Kamer van VVD’er Hans Wiegel. Deze gebeurtenis kwam bekend te staan als de ‘Nacht van Wiegel’. Het tweede paarse kabinet viel naar aanleiding van deze crisis.
Sindsdien zijn verschillende raadplegende referenda georganiseerd. In 2005 over de Europese Grondwet, in 2016 over het associatieverdrag tussen de Europese Unie en Oekraïne en in 2018 over de Inlichtingenwet. In alle gevallen stemde een meerderheid tegen.
Omdat dit raadgevende referenda waren, hoefde de politiek zich in principe niets aan te trekken van de uitkomst. In het geval van het referendum over de Europese Grondwet deed het kabinet dat wel: het wetsvoorstel werd ingetrokken. Na de andere twee referenda besloten de regeringspartijen de wetsvoorstellen aan te passen om zo – hun inziens – de uitslag toch te respecteren.
“Dat vond iedereen heel onbevredigend. Terecht”, zegt Bovend’eert. “Daarom ligt nu een bindend referendum voor, waarbij de kiezers ook echt het uiteindelijke oordeel vellen over het wetsvoorstel.”
Geen gelopen race
Van oudsher zijn VVD en CDA tegen het verankeren van een referendum in de grondwet. Andere partijen, zoals PvdA, GroenLinks en D66 veranderden geregeld van mening. “De tweederde meerderheid die nodig is voor een grondwetswijziging is nog nooit echt in beeld geweest”, aldus Bovend’eert.
Ook nu is het nog geen gelopen race, maar omdat het CDA fors minder zetels heeft dan 25 jaar geleden, en partijen als BBB en NSC hebben gezegd vóór het referendum te zijn, lijkt de wetswijziging nu dan toch kans van slagen te hebben.
Wat mogelijk helpt is dat de SP niets zegt over de precieze invulling, zoals politiek gevoelige zaken als het opkomstpercentage dat gehaald moet worden. In andere wet moet dat in een later stadium regelen.