Het gerechtshof in Den Haag heeft een streep gezet door de Nederlandse levering van F-35-onderdelen aan Israël. Betrokkenen en experts zijn verrast door de uitkomst van het hoger beroep. Het besluit roept de vraag op hoe streng of soepel de Nederlandse exportregels voor wapenonderdelen zijn.

Naar het oordeel van het hof in Den Haag had de Staat de export van straaljageronderdelen naar Israël moeten tegenhouden. “Er is een duidelijk risico dat met de F-35-straaljagers van Israël ernstige schendingen van het humanitaire oorlogsrecht worden gepleegd in de Gazastrook”, zo onderbouwt het hof zijn oordeel.

Het demissionaire kabinet gaat tegen het besluit in cassatie bij de Hoge Raad. Premier Rutte noemt het een politieke kwestie en zegt dat het kabinet zelf over het buitenlandbeleid gaat. “Uiteraard voeren we de uitspraak van het hof wel gewoon uit.”

‘Beter hadden we niet durven hopen’

Het is uitzonderlijk dat de rechtelijke macht de export van wapenonderdelen tegenhoudt, zegt Frank Slijper van PAX Nederland. Hij is wapenhandelexpert bij de vredesorganisatie, die samen met Oxfam Novib en The Rights Forum de zaak had aangespannen tegen de Staat. “Beter hadden we niet durven hopen”, zegt Slijper over het oordeel.

Hij volgt de defensie-exportwereld zo’n dertig jaar “en dit is naar mijn weten niet eerder gebeurd.” Het hof geeft nu een belangrijk signaal, zo stelt Slijper, omdat Nederland steeds minder zicht krijgt op waar wapenonderdelen terechtkomen in het buitenland.

Tot voor kort had Nederland volgens hem internationaal een “best aardige” reputatie. In vergelijking met andere EU-landen, zoals Frankrijk, werden vrij strenge regels voor de wapenexport gehanteerd. “Maar de afgelopen jaren raakt Nederland steeds meer de controle kwijt.”

Defensie-analist Peter Wijninga van de Haagse denktank HCSS vindt dat Pax onrealistische eisen stelt. “Nederlandse radarsystemen zijn ooit via omwegen op Chinese oorlogsschepen terechtgekomen, terwijl wij die onderdelen nooit direct zouden leveren.” Landen moeten natuurlijk hun best doen zulke situaties te voorkomen, benadrukt hij, “maar volledig zicht krijgen is niet haalbaar”.

‘Dit is politieke keuze’

De voormalig luchtmachtofficier vindt dat het hof te ver is gegaan. Bij elk conflict is er immers een risico op mensenrechtenschendingen, redeneert hij. “De rechtelijke uitspraak is gedaan op basis van een ernstig vermoeden in plaats van harde bewijzen.” Wijninga noemt het een politieke keuze, die een rechter niet zou moeten maken.

“In Nederland bouwen we weinig eindproducten”, zegt Wijninga. Er worden wel onderdelen gemaakt voor grotere wapensystemen, zoals de F-35-straaljager. Voor de reserveonderdelen die in de Israëlische straaljagers gingen, was in 2016 een algemene vergunning gegeven.

De defensiekenner noemt het onwerkbaar voor de industrie als zo’n besluit steeds opnieuw moet worden gewogen. “Dan maak je je als partnerland onbetrouwbaar”, zegt Wijninga.

Maar Slijper zegt dat Nederland volgens internationale verdragen verplicht is zo’n vergunning opnieuw te toetsen als de omstandigheden veranderen. “Dat zullen Nederlandse bedrijven niet leuk vinden, maar ik vind het belangrijker hoe deze wapens in Gaza worden gebruikt.”

Verandering exportregels op komst

Slijper wijst ook op aangekondigde versoepelingen voor de export van defensieapparatuur binnen de EU. Nederland wil zich daarvoor aansluiten bij een verdrag met Frankrijk, Duitsland en Spanje, grote internationale spelers.

Alleen het land waar het eindproduct, zoals een oorlogsschip, wordt gemaakt, beslist straks over de exportvergunning. Slijper: “Zo kan een tank gemaakt in Frankrijk met Nederlandse onderdelen toch in Saudi-Arabië of de Verenigde Arabische Emiraten komen, hoewel Nederland tot voor kort officieel geen wapens leverde aan deze landen vanwege zorgen over mensenrechtenschendingen.”

Met de oorlog in Oekraïne in het achterhoofd wil het demissionaire kabinet de Europese wapenindustrie stimuleren én de binnenlandse wapenindustrie ondersteunen. De huidige regels zijn daarvoor volgens de regering te streng.

“Het kabinet wil het beleid afschaffen, omdat Nederland in vergelijking met de verdragspartners de enige is die het presumption of denial-beleid hanteert”, schreef toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Wopke Hoekstra vorige zomer in een Kamerbrief.

Kort door de bocht verandert ‘het kan niet tenzij’ straks in ‘het kan wel tenzij’. Volgens het kabinet zijn er op EU-niveau voldoende waarborgen om te voorkomen dat Nederlandse “strategische goederen” terechtkomen in bijvoorbeeld Syrië of Jemen. De Tweede Kamer moet nog met het voorstel akkoord gaan.