PVV-leider Wilders trekt drie initiatiefwetsvoorstellen in waaronder een plan voor een verbod op islamitische uitingen. Dat schrijft hij zonder verdere toelichting aan de voorzitter van de Tweede Kamer. Het gaat om wetsvoorstellen die de PVV eerder in de Tweede Kamer indiende, zoals het bestraffen van het bezitten van een koran of het bezoeken van een islamitische school. De plannen kregen forse kritiek en er was nooit een Kamermeerderheid voor.
In het Kamerdebat over de verkiezingsuitslag zei de PVV-leider al dat hij zijn toon zou matigen. Met het intrekken van deze wetsvoorstellen geeft hij een signaal aan de andere partijen die praten over de vorming van een nieuw kabinet. De gesprekken tussen BBB, NSC, PVV en VVD gaan morgenochtend verder op Landgoed Zwaluwenberg in Hilversum.
Celstraf voor moskeebezoek
Het eerste voorstel dat de PVV intrekt, betreft een verbod op islamitische uitingen, waaronder ook een moskee- en koranverbod vallen. Volgens het voorstel zouden bijvoorbeeld mensen die een koran bezitten of naar een islamitische school gaan tot wel vijf jaar de gevangenis in kunnen. Het bezoeken van een moskee zou een paar maanden gevangenisstraf kunnen opleveren.
De Raad van State schreef over dit wetsvoorstel dat het “ertoe strekt dat de islam geen godsdienst is maar een gewelddadige totalitaire ideologie” en noemde het in strijd met “wezenlijke uitgangspunten van de democratische rechtsstaat”.
Het tweede ingetrokken voorstel gaat over een verbod op meervoudige nationaliteiten bij ambtsdragers en het ontnemen van het kiesrecht bij mensen met een dubbel paspoort. Uit de toelichting bij dat voorstel blijkt dat het zou gaan om 1,3 miljoen mensen die naast de Nederlandse nationaliteit met name ook de Turkse of Marokkaanse nationaliteit hebben. De PVV vreest voor invloed uit die landen.
Ook een voorstel voor ‘administratieve detentie’ trekt de PVV terug. Dat plan zou betekenen dat jihadverdachten zonder tussenkomst van een rechter en nog voor hun veroordeling maximaal zes maanden vastgezet zouden kunnen worden. Hierover oordeelde de Raad van State dat het plan “doorschiet op een manier die in een rechtstaat niet acceptabel is”.