De Tweede Kamer buigt zich deze week over de vraag of de hongersnood in Oekraïne in 1932 en 1933 tot genocide bestempeld moet worden. Waarschijnlijk zal het antwoord ‘ja’ zijn, aangezien er een motie ligt van de regeringspartijen VVD, D66, CDA en ChristenUnie. Daarmee heeft de motie de steun van een Kamermeerderheid.

Volgens de initiatiefnemer, D66-Kamerlid Sjoerd Sjoerdsma, gaat het om een belangrijke motie. De hongersnood van destijds, de zogeheten Holodomor (letterlijk: “dood door honger”), werd veroorzaakt onder het bewind van Sovjetleider Stalin “om de onafhankelijkheidsbeweging in Oekraïne in de knop te breken”. Er zijn zeker 2,5 miljoen mensen door omgekomen.

Door te erkennen dat het om volkerenmoord ging, geeft Nederland een belangrijk signaal aan de Oekraïense bevolking, zegt Sjoerdsma. die “grote paralellen” ziet met wat de Russische president Poetin nu doet.

Sjoerdsma: “Hij probeert de onafhankelijke staat Oekraïne te breken. Het is van groot symbolisch belang om de slachtoffers van toen de erkenning te geven die ze verdienen, maar ook de paralellen met nu te onderstrepen. “

Andere landen erkennen genocide al

De Oekraïense regering verzocht de Tweede Kamer om de Holodomor te erkennen als genocide. “Dat verzoek hebben we heel serieus genomen”, zegt Sjoerdsma. Het is voorgelegd aan de rechtsgeleerden van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) en die commissie oordeelde dat de Holodomor “naar de maatstaven van nu” is te bestempelen als genocide.

Als de motie morgen wordt aangenomen, verzoekt de Tweede Kamer de regering om de Holodomor te erkennen als genocide. Het is niet 100 procent zeker dat het kabinet dit ook doet. Maar aangezien de motie door de vier regeringspartijen wordt ondertekend, lijkt het daar wel op. Nederland zou daarmee aansluiten bij ten minste vijftien andere landen die de Holodomor al erkennen als genocide.

Eerder was er veel te doen om de massamoord op Armeniërs tussen 1915 en 1917 te erkennen als genocide. De Tweede Kamer wilde dat, maar omdat dat onderwerp buitengewoon gevoelig lag, wilde het kabinet niet verder gaan dan te spreken over “de kwestie van de Armeense genocide”. Met die omfloerste formulering werd afstand gehouden tot een definitief oordeel of het genocide was of niet.