Er zijn op veel vlakken duidelijke en soms zelfs forse verschillen in de financieel-economische keuzes van de partijen. Dat blijkt uit de doorrekening die het Centraal Planbureau heeft gemaakt van acht verkiezingsprogramma’s.

Alle partijen die nu in de Tweede Kamer zitten konden meedoen, maar om uiteenlopende redenen hebben maar acht van dat aanbod gebruik gemaakt: VVD, D66, GroenLinks-PvdA, CDA, ChristenUnie, Volt, JA21, en SGP. Er zijn meer partijen dan anders die niet meedoen. Een van de argumenten om de programma’s niet te laten doorrekenen, is bijvoorbeeld kritiek op de economische modellen die het CPB gebruikt.

Volgens het CPB verhogen alle partijen die hun programma hebben laten doorrekenen de lasten. Maar de verschillen zijn groot als wordt ingezoomd op wie de lasten betaalt. Per saldo verlagen GroenLinks-PvdA en ChristenUnie de lasten voor gezinnen het meest. De VVD, D66, JA21 en de SGP verlagen die lasten ook. En bij bijna alle partijen nemen de lasten voor bedrijven toe. Alleen Volt en in iets mindere mate JA21 verlagen die.

Economie

Bij GroenLinks-PvdA nemen zowel de overheidsbestedingen als de consumptie van huishoudens toe, waardoor de economie licht groeit. Andere partijen met een positief effect op de economische groei zijn VVD, Volt en JA21.

Bij alle partijen stijgt de koopkracht in de komende kabinetsperiode. GroenLinks-PvdA, ChristenUnie en Volt kiezen er het meest voor om de inkomensverschillen te verkleinen. Bij het CDA en de SGP verandert de inkomensverdeling ten opzichte van al eerder genomen maatregelen niet wezenlijk en bij JA21 gaan de laagste inkomens er relatief wat op achteruit. Ook daalt bij de meeste partijen de armoede, hoewel ook daar de mate waarin verschilt.

Het CPB benadrukt dat de doorrekening van budgettaire en economische effecten maar één aspect is van de beleidskeuzes bij verkiezingen. De doorrekening is dan ook geen steenwijzer, onderstreept het CPB.